Afbeelding
Foto:

Steile opritten, scherpe bochten

Al in januari 1908 maakte Lieshout bezwaar tegen de steile op- en afritten van de vaste bruggen.

Door Jos Bekx en Paul van de Wiel

Het probleem was niet alleen dat de opritten zo steil waren, er zaten ook nog scherpe bochten in. De bruggen werden namelijk niet in de weg gelegd, maar ruim 150 meter opzij. Waar de weg bij het kanaal kwam, moest het verkeer met een scherpe bocht de dijk opdraaien, over de dijk omhoog, dan met de volgende scherpe bocht de brug op, aan het eind van de brug met een scherpe bocht de andere kanaaldijk op, over de dijk terug naar de oude weg, waar de vierde scherpe bocht lag. Dit was een stuk goedkoper, omdat de dijk er toch al lag en anders extra grond aangekocht moest worden om in de bestaande wegen een oprit aan te leggen.

In 1911 protesteert Lieshout hier opnieuw tegen, met als argument dat de situatie bij de bruggen voor het 'tegenwoordige snelverkeer' veel gevaar zal opleveren. De gemeente stelt voor om de bruggen in de bestaande wegen over het kanaal aan te leggen. Dat wordt afgewezen. In 1919 verzoeken B&W om op rijkskosten lantaarns aan te laten brengen bij de bruggen om het gevaar bij avond zo klein mogelijk te maken. De minister vindt dat niet nodig.

Tweede-Kamerlid Fleskens stelt in november 1921 vragen aan de minister. "Is het de Minister bekend dat de opritten van de vaste bruggen in Lieshout wegens de bochten in de weg en het gebrek aan verlichting een voortdurend gevaar opleveren?" De gemeente krijgt het verzoek om op te geven hoeveel ongelukken er zijn gebeurd. Dat waren er zeven. Enkele waren goed afgelopen met alleen materiƫle schade, zoals een vernielde wagen. De meeste waren ernstiger; het overzicht vermeldt hoofdwonden, een gebroken schouder, een dubbele beenbreuk en een gebroken sleutelbeen.

De minister verklaart daarop dat de situatie in Lieshout geen gevaar oplevert. Het uitzicht wordt niet door gebouwen of begroeiing belemmerd. Hij betoogt dat het verkeer niet gewend is aan het overwinnen van een hoogteverschil, omdat er in de omgeving geen hoogteverschillen voorkomen. Ook is het geen probleem dat de bruggen onverlicht zijn. Naar zijn mening hoeven er dan ook geen maatregelen genomen te worden. De gemeente vraagt de ANWB om advies. Die zijn het eens met de minister: de situatie in Lieshout verschilt niet van de situatie op andere plaatsen. Na flink aandringen door de gemeente verleent de minister op 14 juni 1922 toch vergunning tot de aanleg van verlichting op de bruggen, op kosten van de gemeente. De gemeente meldt dat aan de PNEM, maar doet verder niets.

Op 16 november 1924 gaat het echt mis. De 78-jarige Ambrosius van den Broek moet even na zes uur 's avonds bij de brug aan de Deense Hoek uitwijken voor een auto. Hij valt van zijn fiets en tuimelt van de hoge oprit het kanaal in. Bij het dreggen worden wel zijn pet, brillendoos en rozenkrans gevonden, maar hijzelf niet. Dat gebeurt pas weken later, als zijn lijk geraakt wordt door een scheepsschroef. Boze buurtbewoners van het Achterbosch en de Deense Hoek schrijven op 16 december een brandbrief aan de gemeente, waarin ze erop aandringen zo spoedig mogelijk verlichting aan te brengen. Onder de brief prijken 29 handtekeningen. Dat werkt. Op 23 december laat de gemeente aan de PNEM weten dat de gemeenteraad besloten heeft de verlichting aan te laten leggen. Dat wordt gedaan door een firma uit Dongen voor f 667,60.

De opritten zijn tegenwoordig minder steil, maar de scherpe bochten bij de Laarbrug en bij de brug aan de Deense Hoek zijn er nog steeds. De situatie bij de Bavariabrug is in 1967 verbeterd. Sindsdien ligt die brug in het verlengde van de weg, zoals de gemeenteraad van Lieshout in 1911 al voorgesteld had.