Ik raak je niet aan… maar jij raakt mij wel.

In mijn badkamer is het licht fel en scherp, ik kijk voorzichtig in de vergrotende spiegel en zie de pieken haar. Het is al een tijdje niet geknipt. Zes weken al snotter ik wat, niet veel maar ik houd het ook niet helemaal droog. Vooral in de morgen boven het krantje pak ik een papieren zakdoekje. Niet zo erg toch, maar in deze tijd is elke loopneus een potentiële bron van onrust. Dus zei de kapper: jij mag niet in de stoel en daarna zei onze Eerste man dat ook: geen contact dus ook geen knipbeurt. Ik gluur voorbij de haren door naar de spiegel, het gezicht is niet oud maar ook niet meer jong. Er zijn wat rimpels langs de ogen en op de neus zit wat uitslag. Bekende uitslag: niks om ongerust over te worden.

In mijn naakte vel verdwijn ik met benen en buik in het heerlijk ruikend gevulde bad, Badedas, dat helpt elke wondje snel genezen en maakt de huid lekker zacht. Met mijn hoofd leun ik tegen de gele rubberen hoofdsteun. Het voelt wel prettig, zo in dat bad. Maar mijn hoofd steekt erbovenuit en daar lijken de raderen volop te draaien. Het is een rad van avontuur, dat coronagebeuren, maar het is een spel met veel verliezers. Het is vreemd en vervreemdend. Zoveel verdriet in mijn wijk, mijn dorp, mijn Laarbeek. Bij naam noem ik ze op, de doden en de zieken. En ook degenen over wie ik me zorgen maak omdat ze een risicovolle gezondheid hebben… Ik duik met mijn hoofd en haren onder het water en schud het water alsof ik alles wil ontkennen. Ontkennen staat op mijn verlanglijstje, maar dan is daar de waarheid van de wenende moeder, de contactloze gehandicapte jongen en het nog niet vastgepakte kleinkind én dat zijn voldongen feiten.

Proestend kom ik boven, de waarheid is niet te veranderen. In mijn huis ben ik de enige die mij kan horen en ik schreeuw het uit: Dit hoort niet, dit kan niet waar zijn. En als overtuigd niet-gelovige wend ik mij toch roepend tot die vermaledijde God: Hoor mij aan!

Maar als antwoord omsluit de stilte de tranen op mijn wangen. En ik besef dat ik me aan moet passen, afstand houden van iedereen die me lief is en ook degenen die me niet lief zijn. Er is geen fysiek contact toegestaan. En juist dat is vervreemdend, ik ben de enige die mijn hand pakt, mijn wang aait en me over mijn hoofd streelt. Geen ander is dat nu toegestaan, geen zus, geen broer, geen neefje of nichtje, geen zoen van de alleenstaande tante. Raak mij niet aan maar jij, jij raakt mij wel.

Ik wrijf mijn huid en stap in de heerlijk zachte pyama, een aanraking die bijna bemoedigend is. Dat voelt goed, en ik weet er komt een tijd en dan raak ik ook jou weer aan, dan geef ik je een schouderklopje of een dikke zoen of zomaar een hand. En ik, ik zal gloeien van genegenheid.

Astrid Kweens