Ik ben een Italiaanse appel.

Daar zit ik dan met 5 broers of zussen, als die sekseverdeling ook voor appels geldt, in een plastic tray. Het deksel boven ons is dichtgedrukt. Ze zeggen dat ik een volzoete ben, gerijpt tussen druivenranken en met een frisse smaak die de speekselklieren losmaakt.

Mijn appelgeheugen zegt dat ik opgroeide in een dal tussen de bergen in Italiaans Tirol. Het was alleen maar een kwestie van hangen aan een dun houten steeltje. Wij appels hadden niets in te brengen. In mijn jonge tijd kregen we enkele keren een douche met een scherp ruikend spul. De man op de tractor had een masker op en mompelde in een Duits-Italiaans accent dat de kans groot was dat we over een paar weken naar een land aan zee zouden gaan. En inderdaad, weer verscheen die tractor vol met houten kisten. Een voor een werden wij door dames met een witte hoofddoek op geplukt en in een kist gelegd, veel schade liepen we niet op. De lading kisten werd naar een soort schuur gebracht waar we de nacht doorbrachten. Het was er koud en vochtig.

Vroeg in de morgen gingen de deuren open en de kisten werden voorzichtig op een schuin omhoog lopende band gestort. Rollebollend en tegen honderden broers en zussen aangeduwd gingen we een tunnel in waar we weer onder een felle douche door rolden. Wat verder op de band werd er een olieachtig spul op onze lijven gespoten. Aan het einde van de band vielen we in een plastic bakje, met zijn zessen waren we, en ging er een soort doorzichtig dak boven ons met een klik dicht. Nadat we samen van de band waren gesprongen werd er een wit papier op het dak geplakt met de tekst wie wij waren, waar we vandaan kwamen , en er werd een groot aantal zwarte streepjes naast elkaar op het papier gezet. In een grote zwarte plastic krat schoven we de band af en in een donkere koelcel geplaatst. Even rust en bijkomen van de inpak-kermis. Zouden ze in dat land aan zee geen appels hebben? En krijgen wij als we te lang in de krat zitten ook rimpels net als opa’s en oma’s van mensen? Maar geen tijd meer om verder over onze toekomst te mijmeren. Met een soort tractor werden we met wel honderd kratten tegelijk in een lange brommende en weer koele ruimte gereden. De deuren gingen dicht en we voelden, zonder dat we tegen elkaar konden rollen, dat we vooruit gingen. Waarschijnlijk waren we onderweg naar onze bestemming.

Er gebeurde iets, we schrokken wakker in onze verpakking . Plotseling werd het stil. Even maar, er gingen deuren open en iemand riep: “De eerste 12 kratten zijn voor van den Bogaard en niet meer. Er moet nog een partij in Mariahout afgeleverd worden en de rest gaat naar Veghel.” Op rolkarretjes werden we een felverlichte ruimte ingereden en op een plank gezet naast lotgenoten uit Chili, Nieuw Zeeland en Frankrijk. Mensen, wat een mensen. De een haastig , de andere rustig, vrouwen die kinderen meesleepten. Maar ook een man die las wat er op het witte papiertje stond en ons zessen in de verpakking meenam naar een kassa. “Voor de schrijfgroep”, zei de man lachend. In een gezellige ruimte aan een lange tafel maakte diezelfde man het dak van ons plastic huisje open en gaf iedereen een appel. “Nu zijn jullie aan de beurt beste schrijvers, welke reis maakte je als appel ?

“Het was een lekker appeltje”, hoorde ik iemand nog zeggen. Van mij is niet veel meer over, mijn restant ligt in de prullenbak. Ik vertel niets meer.

Henk van der Zanden