‘Die ken ik’

In Aarle-Rixtel heb ik geruime tijd naast Janske en Drika de Wit gewoond. Op de Lieshoutseweg was dat. Vroeger toen ik nog thuis woonde, woonde ik min of meer schuin tegenover hen. Ze waren de eersten in de straat die televisie hadden. Op woensdag- en zaterdagmiddag mochten we bij hen gaan kijken naar de kinderprogramma’s die werden uitgezonden. In die tijd leefde Janus ook nog, de man van Drika. Janus was een eigenaardige man. Op een zeker moment kreeg hij bijvoorbeeld het idee om messenwerper te worden, waarbij hij Drika tegen een deur posteerde om te oefenen. Ook de ouders van Janske en Drika woonden aanvankelijk nog in hetzelfde huis. Maar toen ik er kwam wonen, als buurman, waren alleen nog Janske en Drika over. Het waren zusjes, dorpsfiguren zoals je die tegenwoordig niet meer tegenkomt. Vroeger had je er juist veel van: kleurrijke mensen die iedereen in het dorp kende en over wie veel verhalen te vertellen vielen. Janske en Drika waren in bijna alles kleurrijk. 

Toen ik naast hen woonde, had ik zelf nog altijd geen televisie. Geregeld ging ik dan ’s avonds bij hen het Journaal kijken. Na het Journaal waren er in die tijd nogal eens politieberichten. Meestal was er iemand verdronken of vermoord en werd er om inlichtingen gevraagd. Vaak ook werd een foto getoond van de verdronken of vermoorde persoon. Als dat het geval was, riep Janske altijd onmiddellijk: ‘Die ken ik’, waarna Drika een adres in het dorp noemde waar de persoon in kwestie zou hebben gewoond. Ik heb er de tik aan overgehouden dat wanneer iemand mij nu een foto laat zien van iemand die ik totaal niet ken, ik onmiddellijk uitroep: ‘Die ken ik.’

Er is ook een tijd geweest dat Janske en Drika geregeld met de bus naar Veghel gingen om brood te kopen omdat het brood daar een paar cent goedkoper was, zeiden ze. Of het de echte reden was, weet ik niet. Misschien zaten ze gewoon graag in de bus en was het prijsverschil maar een voorwendsel, ook voor henzelf.

Soms waren Janske en Drika het mikpunt van spot, maar toch ook weer niet heel vaak. Dat kwam, denk ik, omdat dorpsfiguren, ook al weken ze sterk af van de gemiddelde manier van doen, er vroeger echt wel bijhoorden in een dorp. Er was altijd veel mededogen, vond ik, meer dan leedvermaak of pestgedrag.

Het is wel jammer dat dorpsfiguren goeddeels uit de dorpen verdwenen zijn of in ieder geval minder zichtbaar zijn gemaakt. Toen Janske overleed, verhuisde Drika naar het bejaardenhuis. Ikzelf ging in die periode voor langere tijd op reis. In Mexico ontving ik een brief van Drika, waarin ze schreef dat ze had gehoord dat ik nooit meer terug zou komen. Mij merkwaardig genoeg aansprekend met ‘U’ voegde ze eraan toe: ‘Maar U weet toch dat ik U niet kan missen.’ Ook die zin mag ik sindsdien her en der, te pas en te onpas, graag bezigen.