Burgje

Burgje was de naam die wij vroeger gebruikten voor de man die geregeld op zaterdagmiddag bij ons thuis geld op kwam halen ‘vanwege de brandestransie’. Hij kwam uit Beek en Donk en woonde volgens mij op de Oranjelaan. Zijn echte naam was Van de (of der) Burgt en als ik me niet vergis, was zijn voornaam Janus.

Hij kwam altijd op de fiets en in de winter had hij moffen aan zijn stuur zitten, stuurhandschoenen, waar je zo je handen in kon stoppen. Het woord moffen heeft in dit geval niets met Duitsers te maken; het komt van het Franse woord ‘moufle’, dat ‘handschoen’ betekent. Vroeger zag je wel meer mensen met moffen aan het stuur fietsen. Tegenwoordig zie ik die moffen niet meer. Ze waren misschien ook nooit zo’n goed idee, want als je fiets buiten stond, moest je je handen als je ging fietsen in koude moffen stoppen. Burgje nam zijn moffen bij ons in ieder geval nooit mee naar binnen als hij geld op kwam halen ‘vanwege de brandestransie’ en meteen ook maar een hele tijd bleef zitten om een paar koppen koffie te drinken.

Dat koffie blijven drinken, deden indertijd meer mensen die geld op kwamen halen. Zo was er op zaterdagmiddag ook altijd Dien Maas, van wie wij het huis huurden waar we woonden. In mijn herinnering bedroeg de wekelijkse huursom elf gulden en een dubbeltje. Het kan zijn dat er in de loop van de tijd een dubbeltje of kwartje bijkwam, maar veel meer zal het niet geweest zijn.

Dien kwam altijd te voet, in een lichtgroene regenjas. Ik zie haar zo nog binnen komen lopen, achterom natuurlijk, want iedereen kwam achterom, behalve Kareltje Put, die voluit Karel van der Putten heette. Hij kwam eens in de zoveel weken de contributie ophalen van de voetbalclub, ASV’33. Daarvoor had hij een speciale schoudertas, waarin hij ook zijn kwitantieboekje had zitten. Dat hoor je ook niet meer veel: kwitantieboekje en zelfs kwitantie niet, een woord dat afgeleid is van het Franse ‘quittance’, dat zelf weer teruggaat op ‘quitter’, dat ‘kwijtschelden’ betekent.

Kareltje Put kwam niet alleen als enige niet achterom, maar hij bleef ook nooit koffiedrinken. Hij kwam wel altijd even binnen, om de kwitantie uit te schrijven, denk ik.

Geregelde koffiedrinkers waren dan weer wel de twee kolenboeren, die altijd samen kwamen: Martien van Ganzenwinkel en Jan van Ganzenwinkel. Beiden legden altijd eerst een zakdoek op hun stoel voordat ze gingen zitten en soms haalde Martien het glazen oog dat hij had even uit zijn oogkas en legde het op het koffieschoteltje. Het oog staarde mij dan vervaarlijk aan.
Maar Burgje dus, want over hem had ik het. Lange tijd begreep ik niet zo goed wat hij nou eigenlijk kwam doen. Wat was in hemelsnaam de ‘brandestransie’? Op een gegeven moment kwam ik er toch wel achter. Het bleek de ‘brandassurantie’ te zijn, de brandverzekering. Burgje is jarenlang bij ons over de vloer gekomen. Brand is er nooit uitgebroken.